Tag: vraag

  • De Parade in Amsterdam

    Aanstaande zondag 14 en de week daarop zondag 21 augustus sta ik op De Parade in Amsterdam. Je kunt langskomen voor een kort filosofisch gesprek.

    Wees welkom op het gratis filosofisch spreekuur waar je leert denken over je denken. In een kort filosofisch gesprek word je begeleid in het vraagstuk dat jou interesseert, via een onderzoek van je denken over dat vraagstuk, naar een vraag die bevrijdt.

  • Is het ooit goed genoeg?

    Een bezoeker komt naar de filosofische praktijk met de vraag: “Waarom twijfel ik zo vaak aan mezelf?” Hij legt uit dat hij ruim 30 jaar als docent voor de klas staat en geregeld met het gevoel naar huis gaat dat hij nog steeds niet kan lesgeven. Niet elke dag, maar zo af en toe twijfelt hij heel erg aan zichzelf en kan daardoor slecht slapen.

    Bezoeker: “Ik heb bijvoorbeeld een heel mooie les voorbereid. Ik heb er veel tijd ingestoken, mooie plaatjes gemaakt bij mijn presentatie, vragen bedacht die ik aan de leerlingen kan stellen om een discussie op gang te brengen, opdrachten om daarna zelfstandig aan te werken. Dan komen de leerlingen mijn lokaal binnen en ik begin met mijn prachtige les. Halverwege merk ik dat mijn verhaal niet overkomt. De leerlingen zijn er niet bij en het wordt steeds onrustiger. Het laatste deel van de les laat ik hen zelfstandig werken, maar er gebeurt heel weinig.”

    “Na afloop en ’s avonds thuis wordt de twijfel of ik wel echt kan lesgeven steeds groter. Ik heb daar echt veel last van. Ik slaap slecht en de volgende dag ben ik bang dat het weer mis gaat. Ik wil nu wel eens weten waarom ik na al die jaren nog steeds twijfel of ik het wel kan. Ik heb mijn schoolleider wel eens voorgesteld mij maar te ontslaan. Die raadde me aan er nog eens een nachtje over te slapen.”

    Mijn eerste vraag aan de bezoeker, na diens inleiding en uitleg, is: “Wat bedoel je met ‘waarom’? ’Waarom’ betekent ‘om welke reden’. Is dat wat je bedoelt, of bedoel je ‘waardoor’, ‘door welke oorzaak’?”

    Na wat heen en weer gepraat blijkt dat de bezoeker vooral wil weten wat de oorzaak is van zijn twijfel.

    wat is ‘twijfel’?

    De eerste stap die ik met mijn bezoeker zet in onze gezamenlijke dans is de vraag wat het begrip ‘twijfel’ betekent. Waarom is het belangrijk dat begrip te onderzoeken en niet bijvoorbeeld te vragen: “Heb je die twijfel al vaker in je leven gehad?” zoals een therapeut zou kunnen doen?

    In de eerste plaats heeft een filosofische praktijk geen kant-en-klare oplossingen of therapieën op de plank liggen, waar we nadat we de juiste diagnose hebben gesteld, naar toe werken. Ons doel is de bezoeker zorgvuldig te laten nadenken over de kwestie waarmee hij naar de praktijk komt. In de tweede plaats weten we nog niet genoeg over de vraag waarmee hij de spreekkamer binnen stapte. Laten we dus eerst maar eens dat begrip ‘twijfel’ onderzoeken.

    “Twijfel is onzekerheid over het resultaat van iets wat ik doe. Ik twijfel of mijn lessen tot goede resultaten leiden.” zegt de bezoeker na enig nadenken.

    “Is dat het zelfde als twijfel?”

    “Nee, niet precies het zelfde. Onzekerheid is meer een glijdende schaal, je kunt meer of minder onzeker zijn. Zoiets als waarschijnlijkheid: je gaat elke dag je huis uit naar je werk in het vertrouwen dat je levend aankomt. Dat is nooit helemaal zeker. Het is wel heel waarschijnlijk. Als je daar niet vanuit zou gaan zou je niet meer de deur uitgaan.”

    Het is even stil en hij gaat verder: “Twijfel is meer: het is het een of het ander. Het is wel of niet, 0 of 1. Ik kan lesgeven of ik kan het niet.”

    “Twijfel is niet per se verkeerd,” zegt hij. “Integendeel. Omdat ik twijfel kan ik mijzelf verbeteren. Ik heb niet zoveel op met mensen die alles zeker weten. Die zijn uitgeleerd. Maar er is een verschil tussen vruchtbare twijfel en destructieve twijfel.”

    coachen of filosoferen?

    Op dit punt gekomen zou het gesprek twee kanten op kunnen gaan, rechtsaf richting coaching of therapeutisch gesprek, of rechtdoor richting filosofisch onderzoek. De eerste richting zou verdergaan met de vraag: “Mag je twijfelen?” Dan gaat het al snel de psychologische kant op, maar belangrijker is dat hij het woord ‘mogen’ helemaal niet heeft gebruikt. Hij is op zoek naar de oorzaak van zijn twijfel, de oorzaak voor zijn gedachte dat hij het niet (meer) kan. Daar zal het gesprek over moeten gaan. We gaan voortvarend verder met ons onderzoek.

    Het valt mij op dat de bezoeker al een paar keer het woord ‘kunnen’ gebruikt. Hij wil dat begrip nader onderzoeken: “Wat is dat, ‘iets kunnen’?” Let op: ik vraag niet: “Wat betekent ‘kunnen’ voor jou?” Dat zou de bezoeker alle gelegenheid geven voor zijn eigen particuliere invulling van het begrip ‘kunnen’. Daarmee komen we niet verder. We zijn in de filosofische spreekkamer bezig met een heel precies onderzoek naar de redeneringen die de bezoeker in de problemen brengen en de aannames en vooronderstellingen die bij die redeneringen horen. We willen heel precies weten waar de redenering niet klopt. In dit gesprek zijn, zoals we zullen zien, verschillende momenten waar het verhaal niet klopt.

    Een van die momenten is waar de bezoeker zegt: “Je kunt iets als dat wat je hebt gemaakt perfect is, volmaakt.” Daar werkt hij zich meteen al in de nesten, want hij zegt dit met een volstrekte zekerheid: als het resultaat van wat je doet niet volmaakt is, kun je het niet. Geen twijfel, maar in steen gebeitelde zekerheid.

    De bezoeker ziet zelf al snel in dat er in dat geval nooit sprake kan zijn van iets kunnen. Hij komt met een nieuwe definitie van ‘iets kunnen’: “Je kunt iets wanneer het resultaat van wat je doet voorspelbaar is. Als ik dit doe is het resultaat dat.”

    Nu zien we ook waarom het belangrijk is op dat begrip ‘kunnen’ te blijven hameren. Immers zijn laatste definitie heeft hem nog verder in de nesten gewerkt: hij zal nooit ‘iets kunnen’. Sterker nog: niemand zal volgens deze definitie ooit iets kunnen. Het voorspelbare resultaat van wat iemand onderneemt is dat hij niets kan. Met die absurde conclusie komt de bezoeker niet verder.

    de huiswerkvraag

    Het gesprek eindigt met de vraag: “Wat is kunnen?” en die krijgt de bezoeker op een briefje mee naar huis. De bedoeling is dat hij daarmee tot het volgende gesprek over twee weken aan het werk gaat. Hij kan er bijvoorbeeld elke ochtend een half uur over nadenken of opschrijven waar de vraag hem heeft gebracht.

    Het lijkt op het eerste gezicht misschien dat de bezoeker geen steek verder gekomen is, dat hij met een kluitje in het riet gestuurd is. Hij kwam met een probleem en had daarvoor graag een oplossing willen vinden. Die oplossing had kunnen zijn nadenken over de vraag “Mag ik twijfelen?” Een andere oplossing kan zijn een mindfulnessoefening wanneer de twijfel toeslaat. Daarvoor kiezen we in de filosofische praktijk niet en daar hebben we een goede reden voor. Hoewel dit soort therapeutische of coachende aanpakken zinvol kunnen zijn, geven die geen inzicht in de vraag waar de bezoeker al heel lang mee rondloopt en waarmee hij niet verder komt.

    Door met die vraag naar huis te gaan wordt hij aangespoord om na te denken over zijn vertrouwde zekerheden en daar vragen bij te stellen. Zo voeden we onze bezoekers op in een vragende, filosofische denkhouding.

  • Wat is Verwondering? Betere vragen stellen

    Mijn filosofische praktijk heet niet toevallig De Verwondering. Mijn hele leven stel ik vragen over alles wat ik om mij heen zie of hoor. Ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit niet heb gedaan. Wat dat betreft ben ik het nieuwsgierige jongetje van 8 gebleven dat zich verwonderde over planten en dieren, de stenen die ik in de bergen verzamelde en de schelpen aan het strand. Daar zijn later kunst en wetenschap bij gekomen, de wetenschap waarin ik zelf actief werd en de kunsten die mij bij alles wat ik doe troosten en inspireren.

    In 2016 kwam mijn boek Verwondering uit, een aansporing om het onderwijs meer vorm te geven vanuit vragen dan vanuit kant-en-klare antwoorden zoals die in de boeken staan en die kinderen maar uit hun hoofd moeten leren. Behalve dat die antwoorden vaak verouderd zijn en veraf staan van de huidige stand van kennis, is het veel erger dat kinderen en jongeren op die manier niet leren zelfstandig en diep te denken.

    Het boek komt deels voort uit mijn eigen nieuwsgierigheid en fascinatie voor het ontdekken van nieuwe dingen, maar deels ook uit mijn frustratie over de situatie op veel van onze scholen. Opbrengstgericht onderwijs, leerwinst, toegevoegde waarde, Citotoetsen, scholenlijstjes, het zijn allemaal pogingen de kwaliteit van scholen en leraren te beheersen. Tegelijkertijd gaan al die pogingen voorbij aan waar het in het onderwijs om zou moeten gaan: de vorming van jonge mensen tot volwassen en autonome deelnemers aan de democratische maatschappij. Met dit boek wil ik eraan bijdragen dat op scholen meer en dieper wordt nagedacht vanuit nieuwsgierigheid en verwondering en dat we ons gaan realiseren dat vragen meestal interessanter zijn dan antwoorden.

    Hoewel in mijn boek het woord verwondering 17 keer voorkomt, leg ik het begrip verwondering nergens uit. Ik onderneem hierbij een poging duidelijk te maken wat verwondering is en daarna leg ik uit waarom het – zeker niet alleen in het onderwijs – belangrijk is.

    wat is het?

    In mijn boek stel ik verwondering losjes gelijk aan nieuwsgierigheid en overal vragen over stellen. Dat is niet nauwkeurig genoeg. Van Dale geeft voor nieuwsgierig: “(te) verlangend te weten”. Wikipedia zegt: “Nieuwsgierigheid is een natuurlijk onderzoekend gedrag dat voorkomt bij de mens en vele andere diersoorten, en is het emotionele aspect van levende wezens dat leidt tot verkenning, onderzoek, en leren. Met de term nieuwsgierigheid kan zowel het gedrag als ook de onderliggende emotie worden bedoeld.” Nieuwsgierigheid wordt niet altijd als een positieve eigenschap gezien. Over verwondering zegt het woordenboek “verbazing, bevreemding, verrassing”. Voor filosofen is verwondering meer dan dat en bovendien in mijn ogen een veel vruchtbaarder levenshouding dan nieuwsgierigheid of verbazing.

    Voor Plato was verwondering het begin van filosofie: ‘Want dat is nu juist de toestand van de filosoof, zich te verwonderen’, schreef Plato. ‘Er is geen ander begin en beginsel van de filosofie dan dat.’

    In zijn ‘Inleiding tot de Verwondering’ doet de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) een paar interessante uitspraken:

    Niets is zomaar wat het is, alles is anders, zo zou de verwondering als stelling kunnen worden geformuleerd.

    In de verwondering ervaren wij ons zelf op grond van een ontmoeting met een werkelijkheid.

    Het is een avontuur waarvan hij [de mens] de afloop niet kan voorzien, een oefening in de vrije val.

    Volgens die eerste uitspraak is verwondering een denkhouding die niets als vanzelfsprekend ervaart. Het is de kinderlijke blik op de wereld waardoor we onbevangen vragen kunnen stellen bij alles wat we zien, horen, voelen en ruiken. De tweede uitspraak zegt dat wij door ons te verwonderen iets leren over wie wij zijn in verhouding tot de wereld waarin wij leven. De derde uitspraak leert ons dat, wanneer we ons overgeven aan verwondering, we een avontuur aangaan waarvan de uitkomst ongewis is. Verhoeven heeft het over een crisis – het moment dat we ons verwonderen — die ons dwingt anders naar ons leven te kijken.

    niets is vanzelfsprekend

    Verwondering is daarmee de denkhouding die vanzelfsprekendheden radicaal afwijst, die ons niet alleen dwingt anders te gaan denken over de dingen waarover we ons verwonderen maar ook onze eigen positie te bevragen. We nemen afscheid van onze vertrouwde oude zekerheden en stellen daarvoor een vragende, filosofische denkhouding in de plaats. Wat betekent dat voor de filosofische praktijk?

    Het voorgaande was misschien wat vaag en theoretisch. Laat me het illustreren aan de hand van een gesprek in de filosofische praktijk. Het is enigszins fictief. Het gesprek heeft niet werkelijk zo plaatsgevonden, maar is een combinatie van meerdere gesprekken die ik heb gevoerd in de afgelopen jaren. In deze gesprekken onderzoeken we steeds begrippen die aanvankelijk vanzelfsprekend waren en die we kritisch bevragen. We ‘verwonderen’ ons over die begrippen.

    luiheid

    Een jongen van 16 komt bij me omdat hij op school niet goed presteert. Als hij zo doorgaat blijft hij zitten, terwijl hij veel beter zou kunnen. Hij is een voorbeeld van wat we een onderpresteerder noemen, iemand wiens schoolresultaten ver onder zijn niveau liggen. Laten we hem Tom noemen.
    We hebben het over de oorzaken van zijn onderpresteren. School boeit hem niet erg. Hij vindt de lessen saai en de schooldagen te lang. Hij stelt huiswerk maken tot het allerlaatst uit — als hij het al maakt — en noemt zichzelf ‘lui’. Op mijn vraag wat hij bedoelt met lui zegt hij:

    “Nou gewoon, dat je niks doet. Dat je nergens zin in hebt en daarom doe je niks.”

    “Zo gewoon is dat niet. Doe je nooit iets? Ben je altijd lui? Wat doe je naast school?”

    “Ik voetbal en ik speel gitaar.”

    “Train je vaak en oefen je met je gitaar?”

    “Ik speel in de selectie en we trainen drie keer in de week. In het weekend wedstrijden. Ik zit in een band en we oefenen twee avonden en in het weekend. Ik zit ook op gitaarles. Maar dat is mijn vrije tijd, niet school.”

    “Maar ben je dan lui, als je veel traint en met de band oefent? Zullen we eens bekijken wat ‘lui’ precies is?”

    We stellen al snel vast dat het begrip luiheid niet precies bij Tom past. Soms is hij lui, soms ook niet, ook al weten we nog steeds niet precies wat luiheid is. In het gesprek komt meermalen het begrip ‘vrijheid’ voorbij, vrije tijd, vrij om te doen waar je zin in hebt, zijn moeder die hem steeds maar aanspreekt over zijn huiswerk en hem niet vrij laat (“Mijn moeder zeurt altijd zo.”). We besluiten verder te gaan met ‘vrijheid’.

    vrijheid

    “Wat is vrijheid?”

    “Dat je kunt doen waar je zin in hebt. Dat je zelf kan beslissen wat je wilt doen.”

    “Is vrijheid dat je altijd kunt doen wat je wilt?”

    Dat blijkt ook weer niet zo te zijn. Tom bedenkt dat je ook rekening met anderen moet houden. Op het voetbalveld en in zijn band kan hij niet steeds maar doen wat hem invalt zonder rekening te houden met zijn teamgenoten of de andere bandleden.

    Aan het eind van het gesprek krijgt hij een briefje mee waarop zijn vraag staat: “Wat is vrijheid?” Met die vraag gaat hij de komende week aan het werk.

    verantwoordelijkheid

    Een week later komt hij terug. Hij heeft veel over zijn vraag nagedacht en af en toe wat opgeschreven. Het begrip vrijheid heeft bij Tom duidelijk veel losgemaakt. Hij wil vrij zijn, zelf bepalen wat goed voor hem is, zelf beslissingen nemen en zelf fouten kunnen maken.

    In de loop van dit volgende gesprek komen we erachter dat vrijheid meer is dan alleen maar kunnen doen wat je zelf wil. Vrijheid is niet onbegrensd. We hebben het begrip nog niet helemaal goed in de vingers als het begrip ‘verantwoordelijkheid’ opduikt. Na wat vragen van mijn kant komt hij tot de conclusie dat als je vrij bent je ook verantwoordelijk bent voor je eigen fouten. Vrijheid houdt ook in dat je verantwoordelijkheid neemt voor anderen. Denk aan het elftal waarin je speelt, of de band. De vraag die hij nu meeneemt naar huis is: “Kan vrijheid zonder verantwoordelijkheid?”

    Op ieder moment in deze gesprekken had ik bekende filosofen kunnen citeren over vrijheid, Plato over de vrije wil, Hegels gedachten over vrijheid, of Sartre: “De mens is gedoemd tot vrijheid.” Dat laatste citaat vind ik zelf mooi. Echter, het gaat niet om wat ik mooi vind maar om de gedachten van de bezoeker. Ik val hem dus niet lastig met oude denkers en laat hem zelf denken.

    denken door vragen te stellen

    We hebben gezien dat we in de gesprekken niets als vanzelfsprekend aannemen, niets is ‘gewoon’ wat het is: luiheid, vrijheid, verantwoordelijkheid. Het gaat steeds over de mens zelf die zich over deze begrippen verwondert, Tom in dit geval, en die leert al vragen stellend steeds beter zichzelf kennen. En tenslotte zijn deze gesprekken niet voorspelbaar. In volgende gesprekken kan het begrip ‘vrijheid’ verder worden onderzocht. Het kan ook de kant van ‘verantwoordelijkheid’ opgaan en weer verder leiden naar het begrip ‘volwassenheid’.

    Er zit geen plan achter, de practicus werkt niet volgens een protocol. De bezoeker heeft misschien wel een plan — Tom wil graag overgaan maar weet niet hoe hij het moet aanpakken. Naarmate zijn zelfkennis groeit is hij steeds beter in staat dat probleem zelf op te lossen. Maar de denkwijze die hij in de loop van de gesprekken heeft aangeleerd stijgt op de duur uit boven de oplossing van dit tijdelijke probleem.

    lezen

    Cornelis Verhoeven (1967). Inleiding tot de verwondering. Utrecht, Ambo. Ook online te lezen.