Auteur: Dick van der Wateren

  • Keuzes en Idealen

    Keuzes en Idealen

    Tijdens de Nacht van de Filosofie in Amsterdam (30 maart) ontving ik met acht collega-practici bezoekers voor een kort kennismakingsgesprek. Ik had twee interessante gesprekken met jonge mensen die een voorbeeld zijn voor het soort dilemma’s dat ik in mijn spreekkamer tegenkom en voor de manier waarop ik die met mijn cliënten onderzoek. Ik geef de gesprekken hieronder weer, waarbij ik om wille van de privacy details heb veranderd.

    Het eerste gesprek ging over onvrede over de inhoud van een studie. Een filosofiestudent kwam bij mij aan tafel zitten en vertelde dat hij die studie had gekozen om meer van zichzelf en de wereld te kunnen begrijpen. Hij zat vlak voor zijn bachelorexamen en begon zich af te vragen of hij de juiste keuze had gedaan. De studie behandelt 2000 jaar filosofen en stromingen — heel interessant — maar had hem niet geholpen zichzelf beter te leren kennen.

    In de loop van ons gesprek maakte hij duidelijk vooral praktisch met filosofie bezig te willen zijn. Nadenken over vragen en daarmee dieper doordringen tot de kern. Hij zou dat het liefste met jongeren willen doen. Hij vroeg zich in de loop van het gesprek af of die studie wel opleidde tot filosoferen en dat werd dan ook de vraag die ik hem meegaf om verder over na te denken: “Is dit nog filosofie?” Hij dankte me voor die vraag en verzekerde me dat hij daar wel een tijd mee verder kon.

    Dit is typisch zo’n vraag die in onze filosofische spreekkamers regelmatig voorbij komt. “Is X wel X?” Iets wordt X genoemd, maar is het wat de naam aangeeft? In dit voorbeeld: Is de studie filosofie hetzelfde als filosoferen?

    Een ander voorbeeld uit mijn praktijk: “Is helpen nog helpen als je daarmee ook je eigen belang dient?” Die kwam van iemand die zich had aangesloten bij een groep vrijwilligers die zich bezighield met de opvang van asielzoekers. Zij had de indruk dat sommige leden van die groep vooral druk bezig waren met zichzelf en hoe goed zij voor de wereld waren.

    Bij dit soort problemen helpt het om te onderzoeken wat begrippen als ‘filosofie’ of ‘helpen’ precies inhouden. Pas dan kun je nadenken over wat een goede keuze is: stoppen met de filosofiestudie en je op een meer praktische manier met filosofie bezighouden, of op zoek gaan naar een groep vrijwilligers die ‘echt helpen’. Zo’n onderzoek vergt meestal meerdere sessies en dan blijkt het oorspronkelijke probleem over te gaan in een meer fundamentele, onderliggende vraag, zoals “Wat wil ik?”

    idealistisch of realistisch

    Bij het tweede gesprek die avond moest ik mij als practicus inhouden om niet een goedbedoeld advies te geven. Hier ging het om een student die medicijnen was gaan studeren met het doel om iets voor de wereld te betekenen, het verschil te maken. Van studiegenoten en vrienden kreeg hij regelmatig te horen dat hij naïef en idealistisch was en dat hij realistisch zou moeten zijn. Dat was heel vervelend omdat hij daardoor ging twijfelen of wat hij wilde wel mogelijk was en of hij in zijn eentje in staat zou zijn om de wereld te veranderen.

    Dat is een interessante tegenstelling die de moeite waard is om verder te worden onderzocht, die tussen idealisme en realisme. Ook dit is een probleem dat meerdere sessies nodig heeft om helemaal uitgediept te worden. In eerste instantie gaat het om de twijfel die de bezoeker voelt bij de confrontatie van zijn eigen idealen met het realisme van zijn vrienden. Daarbij onderzoeken we vragen als: “Wat is ‘realisme’?” “Wat is idealisme?” en “Wat is ‘een verschil maken’?”

    De vraag waarmee deze bezoeker wegging was: “Wat kan ik veranderen?”

    Ondertussen wilde ik steeds zeggen: “Trek je niets van die gasten aan! Het zijn saaie en fantasieloze mensen. De wereld heeft jouw soort idealisme hard nodig.” Niet alleen is zo’n advies misplaatst — immers waar haal ik de pretentie vandaan om te weten wat goed is voor mijn bezoeker? — de ervaring leert dat adviezen niet, of maar heel even, werken. Het is mijn mening tegenover andere.

    Wat wel werkt is als de bezoeker de vragen, waarmee hij of zij worstelt, grondig onderzoekt. Het aardige was dat hij zelf al opperde dat zijn studiegenoten weinig creatief waren. Het zou dan ook een betrekkelijk kleine stap zijn naar een onderzoek van de vraag over hun vermeende realisme.

  • Plato, geen pillen. Filofie of therapie

    Plato, geen pillen. Filofie of therapie

    De filosofische praktijk biedt geen therapie, schrijf ik elders op deze site, maar filosofische gesprekken kunnen wel therapeutisch werken. Therapie, oplossing van problemen en antwoorden op vragen zijn geen doelen die ik nastreef, maar kunnen een welkome bijwerking zijn van wat we in de spreekkamer doen. Mijn doel gaat veel verder. Ik wil mijn bezoekers helpen een filosofische denkhouding aan te nemen waarmee ze de problemen in hun leven zelfstandig de baas kunnen worden.

    Plato not Prozac. Filosofie geen therapie. Filosofische praktijkIn zijn filosofische zelfhulpboek Plato, Not Prozac!: Applying Eternal Wisdom to Everyday Problems gaat de Amerikaanse filosoof Lou Marinoff net weer anders te werk. Terwijl hij steeds benadrukt zich niet af te zetten tegen psychologen en psychiaters, doet hij dat juist wel – wat gezien de titel van zijn boek niet zo verwonderlijk is. Bij zijn methode volgt de cliënt vijf stappen, die hij het PEACE proces noemt: ‘problem, emotion, analysis, contemplation, and equilibrium‘. Die stappen kan de cliënt in de spreekkamer van Dr. Marinoff zetten, maar ook zelfstandig, aan de hand van zijn boek. Het is best een aardig boek, maar het is niet de manier waarop ik werk.

    eeuwige wijsheid

    Het wezenlijke verschil tussen de PEACE aanpak (en andere zelfhulpmethoden) en mijn filosofische praktijk (en die van mijn Gildecollega’s) is dat ik met mijn bezoeker niet werk aan de oplossing van een probleem. Marinoff past ‘eeuwige wijsheid’ toe op ‘alledaagse problemen’ en hij lost daarmee, volgens zijn eigen zeggen, de problemen van zijn cliënten sneller en daardoor goedkoper op dan psychotherapeuten. In sommige gevallen lukt dat zelfs in één sessie. Heel mooi, maar ik vraag me af of die cliënten daarbij echt iets geleerd hebben en bij een volgend probleem niet weer bij hem moeten aankloppen.

    Net als therapeuten en coaches heeft Marinoff een agenda. Hij werkt in de loop van een of meer sessies toe naar de oplossing van een probleem. Vanuit het oogpunt van de cliënt is dat begrijpelijk. Die stapt immers niet voor niets een filosofische praktijk binnen. Ik maak mijn bezoekers bij het kennismakingsgesprek meteen duidelijk dat we zo niet gaan werken. Als het om een directe oplossing gaat zijn ze beter af bij een therapeut of een coach.

    Vaak hebben ze die weg al bewandeld voor ze bij mij komen. Ze blijven zitten met vragen waar ze niet uitkomen en hun gedachten blijven in rondjes draaien. Met die vragen gaan we aan het werk, of liever gezegd, daarmee gaat de bezoeker aan het werk. Want ik heb geen antwoorden of oplossingen en als we die al vinden is dat helemaal het resultaat van het denkwerk dat de bezoeker verricht.

    Vincent

    img_0990
    Tahitiaanse vrouw door Paul Gauguin (1848 – 1903).

    Het beste kan ik het verschil in aanpak illustreren aan de hand van een casus uit het boek van Marinoff. Vincent werkte als tekstschrijver bij een bedrijf. Een van zijn vrouwelijke collega’s had bij de baas een klacht wegens sexuele intimidatie ingediend. Zij had zich gestoord aan een reproductie van een schilderij van Tahitiaanse vrouwen door Paul Gauguin dat in Vincents werkkamer aan de muur hing. Zijn chef gaf de collega gelijk en gaf hem de keus tussen het schilderij weghalen of ontslag. Hij besloot het niet op ontslag te laten aankomen, maar na verloop van tijd voelde hij een steeds sterkere woede en een gevoel van verraad. Zijn oplossing, geen ontslag nemen en het schilderij verwijderen was waarschijnlijk de beste oplossing maar het gevoel van onrecht bleef.

    Marinoff werkte met Vincent aan het besef dat het hier niet ging om een onrecht dat hem persoonlijk betrof maar om een systeem dat nu eenmaal zo werkt. Zowel zijn gekwetste collega als zijn chef waren onderdeel van dat systeem waarbij geen vragen werden gesteld. Uiteindelijk kon Vincent weer naar zijn werk gaan zonder woede of wrok ten opzichte van zijn collega of zijn chef. Als laatste suggereerde Marinoff aan zijn bezoeker zijn collega een lijst met schilderijen voor te leggen waaruit zij een kon kiezen dat haar niet zou kwetsen als hij dat aan de muur van zijn kamer zou hangen. Op die manier was iedereen tevreden.

    Marinoff raadt veel van zijn cliënten aan filosofische boeken te lezen die een antwoord geven op de vragen waarmee zij rondlopen. Al met al zie ik niet in wat er filosofisch is aan deze aanpak, behalve dat er geregeld oude filosofen worden geciteerd, Lao Tse, Boeddha, Socrates, Heidegger enzovoort. De bezoekers worden niet zelf aan het denken gezet en ik vraag me dan ook af wat ze leren. Geen misverstand, dit is een voorbeeld van prima coaching. De cliënt gaat tevreden de deur uit met een oplossing voor zijn probleem. Maar filosoferen is wat anders.

    emanciperen

    De aanpak in mijn praktijk is, zoals gezegd, nogal verschillend. Wat mij betreft mogen mijn bezoekers zoveel filosofen lezen als zij willen, maar verwacht er niet teveel van. Zelf denken, zelf vragen stellen bij het probleem waarmee je worstelt is iets anders dan antwoorden vinden in oude boeken.

    Een ander verschil is dat we in mijn praktijk niet toewerken naar een oplossing van het probleem, naar troost of tevredenheid. Ik heb geen stappenplan, zoals Marinoffs PEACE en draag ook geen oplossingen aan, zoals de suggestie aan Vincent om zijn collega te laten kiezen uit een lijst voor haar acceptabele schilderijen. Niet dat mijn bezoekers nooit de deur uitgaan zonder oplossingen, maar die bedenken ze, als dat nodig is, zelf en intussen hebben ze veel meer bereikt, namelijk een filosofische denkhouding. Dat maakt hen op de duur zelfstandig en onafhankelijk van welke hulpverlening ook. Oplossingen en antwoorden zijn maar beperkt houdbaar. Vragen behouden hun waarde. Die kun je blijven stellen en leveren steeds weer nieuwe inzichten op.

  • Plato, geen pillen

    Plato, geen pillen

    De filosofische praktijk biedt geen therapie, schrijf ik elders op deze site, maar filosofische gesprekken kunnen wel therapeutisch werken. Therapie, oplossing van problemen en antwoorden op vragen zijn geen doelen die ik nastreef, maar kunnen een welkome bijwerking zijn van wat we in de spreekkamer doen. Mijn doel gaat veel verder. Ik wil mijn bezoekers helpen een filosofische denkhouding aan te nemen waarmee ze de problemen in hun leven zelfstandig de baas kunnen worden.

    In zijn filosofische zelfhulpboek Plato, Not Prozac!: Applying Eternal Wisdom to Everyday Problems gaat de Amerikaanse filosoof Lou Marinoff net weer anders te werk. Terwijl hij steeds benadrukt zich niet af te zetten tegen psychologen en psychiaters, doet hij dat juist wel – wat gezien de titel van zijn boek niet zo verwonderlijk is. Bij zijn methode volgt de cliënt vijf stappen, die hij het PEACE proces noemt: ‘problem, emotion, analysis, contemplation, and equilibrium‘. Die stappen kan de cliënt in de spreekkamer van Dr. Marinoff zetten, maar ook zelfstandig, aan de hand van zijn boek. Het is best een aardig boek, maar het is niet de manier waarop ik werk.

    Het wezenlijke verschil tussen de PEACE aanpak (en andere zelfhulpmethoden) en mijn filosofische praktijk (en die van mijn Gildecollega’s) is dat ik met mijn bezoeker niet werk aan de oplossing van een probleem. Marinoff past ‘eeuwige wijsheid’ toe op ‘alledaagse problemen’ en hij lost daarmee, volgens zijn eigen zeggen, de problemen van zijn cliënten sneller en daardoor goedkoper op dan psychotherapeuten. In sommige gevallen lukt dat zelfs in één sessie. Heel mooi, maar ik vraag me af of die cliënten daarbij echt iets geleerd hebben en bij een volgend probleem niet weer bij hem moeten aankloppen.

    Net als therapeuten en coaches heeft Marinoff een agenda. Hij werkt in de loop van een of meer sessies toe naar de oplossing van een probleem. Vanuit het oogpunt van de cliënt is dat begrijpelijk. Die stapt immers niet voor niets een filosofische praktijk binnen. Ik maak mijn bezoekers bij het kennismakingsgesprek meteen duidelijk dat we zo niet gaan werken. Als het om een directe oplossing gaat zijn ze beter af bij een therapeut of een coach.

    Vaak hebben ze die weg al bewandeld voor ze bij mij komen. Ze blijven zitten met vragen waar ze niet uitkomen en hun gedachten blijven in rondjes draaien. Met die vragen gaan we aan het werk, of liever gezegd, daarmee gaat de bezoeker aan het werk. Want ik heb geen antwoorden of oplossingen en als we die al vinden is dat helemaal het resultaat van het denkwerk dat de bezoeker verricht.

    Vincent

    img_0990
    Tahitiaanse vrouw door Paul Gauguin (1848 – 1903).

    Het beste kan ik het verschil in aanpak illustreren aan de hand van een casus uit het boek van Marinoff. Vincent werkte als tekstschrijver bij een bedrijf. Een van zijn vrouwelijke collega’s had bij de baas een klacht wegens sexuele intimidatie ingediend. Zij had zich gestoord aan een reproductie van een schilderij van Tahitiaanse vrouwen door Paul Gauguin dat in Vincents werkkamer aan de muur hing. Zijn chef gaf de collega gelijk en gaf hem de keus tussen het schilderij weghalen of ontslag. Hij besloot het niet op ontslag te laten aankomen, maar na verloop van tijd voelde hij een steeds sterkere woede en een gevoel van verraad. Zijn oplossing, geen ontslag nemen en het schilderij verwijderen was waarschijnlijk de beste oplossing maar het gevoel van onrecht bleef.

    Marinoff werkte met Vincent aan het besef dat het hier niet ging om een onrecht dat hem persoonlijk betrof maar om een systeem dat nu eenmaal zo werkt. Zowel zijn gekwetste collega als zijn chef waren onderdeel van dat systeem waarbij geen vragen werden gesteld. Uiteindelijk kon Vincent weer naar zijn werk gaan zonder woede of wrok ten opzichte van zijn collega of zijn chef. Als laatste suggereerde Marinoff aan zijn bezoeker zijn collega een lijst met schilderijen voor te leggen waaruit zij een kon kiezen dat haar niet zou kwetsen als hij dat aan de muur van zijn kamer zou hangen. Op die manier was iedereen tevreden.

    Marinoff raadt veel van zijn cliënten aan filosofische boeken te lezen die een antwoord geven op de vragen waarmee zij rondlopen. Al met al zie ik niet in wat er filosofisch is aan deze aanpak, behalve dat er geregeld oude filosofen worden geciteerd, Lao Tse, Boeddha, Socrates, Heidegger enzovoort. De bezoekers worden niet zelf aan het denken gezet en ik vraag me dan ook af wat ze leren. Geen misverstand, dit is een voorbeeld van prima coaching. De cliënt gaat tevreden de deur uit met een oplossing voor zijn probleem. Maar filosoferen is wat anders.

    emanciperen

    De aanpak in mijn praktijk is, zoals gezegd, nogal verschillend. Wat mij betreft mogen mijn bezoekers zoveel filosofen lezen als zij willen, maar verwacht er niet teveel van. Zelf denken, zelf vragen stellen bij het probleem waarmee je worstelt is iets anders dan antwoorden vinden in oude boeken.

    Een ander verschil is dat we in mijn praktijk niet toewerken naar een oplossing van het probleem, naar troost of tevredenheid. Ik heb geen stappenplan, zoals Marinoffs PEACE en draag ook geen oplossingen aan, zoals de suggestie aan Vincent om zijn collega te laten kiezen uit een lijst voor haar acceptabele schilderijen. Niet dat mijn bezoekers nooit de deur uitgaan zonder oplossingen, maar die bedenken ze, als dat nodig is, zelf en intussen hebben ze veel meer bereikt, namelijk een filosofische denkhouding. Dat maakt hen op de duur zelfstandig en onafhankelijk van welke hulpverlening ook. Oplossingen en antwoorden zijn maar beperkt houdbaar. Vragen behouden hun waarde. Die kun je blijven stellen en leveren steeds weer nieuwe inzichten op.

  • Is het ooit goed genoeg?

    Een bezoeker komt naar de filosofische praktijk met de vraag: “Waarom twijfel ik zo vaak aan mezelf?” Hij legt uit dat hij ruim 30 jaar als docent voor de klas staat en geregeld met het gevoel naar huis gaat dat hij nog steeds niet kan lesgeven. Niet elke dag, maar zo af en toe twijfelt hij heel erg aan zichzelf en kan daardoor slecht slapen.

    Bezoeker: “Ik heb bijvoorbeeld een heel mooie les voorbereid. Ik heb er veel tijd ingestoken, mooie plaatjes gemaakt bij mijn presentatie, vragen bedacht die ik aan de leerlingen kan stellen om een discussie op gang te brengen, opdrachten om daarna zelfstandig aan te werken. Dan komen de leerlingen mijn lokaal binnen en ik begin met mijn prachtige les. Halverwege merk ik dat mijn verhaal niet overkomt. De leerlingen zijn er niet bij en het wordt steeds onrustiger. Het laatste deel van de les laat ik hen zelfstandig werken, maar er gebeurt heel weinig.”

    “Na afloop en ’s avonds thuis wordt de twijfel of ik wel echt kan lesgeven steeds groter. Ik heb daar echt veel last van. Ik slaap slecht en de volgende dag ben ik bang dat het weer mis gaat. Ik wil nu wel eens weten waarom ik na al die jaren nog steeds twijfel of ik het wel kan. Ik heb mijn schoolleider wel eens voorgesteld mij maar te ontslaan. Die raadde me aan er nog eens een nachtje over te slapen.”

    Mijn eerste vraag aan de bezoeker, na diens inleiding en uitleg, is: “Wat bedoel je met ‘waarom’? ’Waarom’ betekent ‘om welke reden’. Is dat wat je bedoelt, of bedoel je ‘waardoor’, ‘door welke oorzaak’?”

    Na wat heen en weer gepraat blijkt dat de bezoeker vooral wil weten wat de oorzaak is van zijn twijfel.

    wat is ‘twijfel’?

    De eerste stap die ik met mijn bezoeker zet in onze gezamenlijke dans is de vraag wat het begrip ‘twijfel’ betekent. Waarom is het belangrijk dat begrip te onderzoeken en niet bijvoorbeeld te vragen: “Heb je die twijfel al vaker in je leven gehad?” zoals een therapeut zou kunnen doen?

    In de eerste plaats heeft een filosofische praktijk geen kant-en-klare oplossingen of therapieën op de plank liggen, waar we nadat we de juiste diagnose hebben gesteld, naar toe werken. Ons doel is de bezoeker zorgvuldig te laten nadenken over de kwestie waarmee hij naar de praktijk komt. In de tweede plaats weten we nog niet genoeg over de vraag waarmee hij de spreekkamer binnen stapte. Laten we dus eerst maar eens dat begrip ‘twijfel’ onderzoeken.

    “Twijfel is onzekerheid over het resultaat van iets wat ik doe. Ik twijfel of mijn lessen tot goede resultaten leiden.” zegt de bezoeker na enig nadenken.

    “Is dat het zelfde als twijfel?”

    “Nee, niet precies het zelfde. Onzekerheid is meer een glijdende schaal, je kunt meer of minder onzeker zijn. Zoiets als waarschijnlijkheid: je gaat elke dag je huis uit naar je werk in het vertrouwen dat je levend aankomt. Dat is nooit helemaal zeker. Het is wel heel waarschijnlijk. Als je daar niet vanuit zou gaan zou je niet meer de deur uitgaan.”

    Het is even stil en hij gaat verder: “Twijfel is meer: het is het een of het ander. Het is wel of niet, 0 of 1. Ik kan lesgeven of ik kan het niet.”

    “Twijfel is niet per se verkeerd,” zegt hij. “Integendeel. Omdat ik twijfel kan ik mijzelf verbeteren. Ik heb niet zoveel op met mensen die alles zeker weten. Die zijn uitgeleerd. Maar er is een verschil tussen vruchtbare twijfel en destructieve twijfel.”

    coachen of filosoferen?

    Op dit punt gekomen zou het gesprek twee kanten op kunnen gaan, rechtsaf richting coaching of therapeutisch gesprek, of rechtdoor richting filosofisch onderzoek. De eerste richting zou verdergaan met de vraag: “Mag je twijfelen?” Dan gaat het al snel de psychologische kant op, maar belangrijker is dat hij het woord ‘mogen’ helemaal niet heeft gebruikt. Hij is op zoek naar de oorzaak van zijn twijfel, de oorzaak voor zijn gedachte dat hij het niet (meer) kan. Daar zal het gesprek over moeten gaan. We gaan voortvarend verder met ons onderzoek.

    Het valt mij op dat de bezoeker al een paar keer het woord ‘kunnen’ gebruikt. Hij wil dat begrip nader onderzoeken: “Wat is dat, ‘iets kunnen’?” Let op: ik vraag niet: “Wat betekent ‘kunnen’ voor jou?” Dat zou de bezoeker alle gelegenheid geven voor zijn eigen particuliere invulling van het begrip ‘kunnen’. Daarmee komen we niet verder. We zijn in de filosofische spreekkamer bezig met een heel precies onderzoek naar de redeneringen die de bezoeker in de problemen brengen en de aannames en vooronderstellingen die bij die redeneringen horen. We willen heel precies weten waar de redenering niet klopt. In dit gesprek zijn, zoals we zullen zien, verschillende momenten waar het verhaal niet klopt.

    Een van die momenten is waar de bezoeker zegt: “Je kunt iets als dat wat je hebt gemaakt perfect is, volmaakt.” Daar werkt hij zich meteen al in de nesten, want hij zegt dit met een volstrekte zekerheid: als het resultaat van wat je doet niet volmaakt is, kun je het niet. Geen twijfel, maar in steen gebeitelde zekerheid.

    De bezoeker ziet zelf al snel in dat er in dat geval nooit sprake kan zijn van iets kunnen. Hij komt met een nieuwe definitie van ‘iets kunnen’: “Je kunt iets wanneer het resultaat van wat je doet voorspelbaar is. Als ik dit doe is het resultaat dat.”

    Nu zien we ook waarom het belangrijk is op dat begrip ‘kunnen’ te blijven hameren. Immers zijn laatste definitie heeft hem nog verder in de nesten gewerkt: hij zal nooit ‘iets kunnen’. Sterker nog: niemand zal volgens deze definitie ooit iets kunnen. Het voorspelbare resultaat van wat iemand onderneemt is dat hij niets kan. Met die absurde conclusie komt de bezoeker niet verder.

    de huiswerkvraag

    Het gesprek eindigt met de vraag: “Wat is kunnen?” en die krijgt de bezoeker op een briefje mee naar huis. De bedoeling is dat hij daarmee tot het volgende gesprek over twee weken aan het werk gaat. Hij kan er bijvoorbeeld elke ochtend een half uur over nadenken of opschrijven waar de vraag hem heeft gebracht.

    Het lijkt op het eerste gezicht misschien dat de bezoeker geen steek verder gekomen is, dat hij met een kluitje in het riet gestuurd is. Hij kwam met een probleem en had daarvoor graag een oplossing willen vinden. Die oplossing had kunnen zijn nadenken over de vraag “Mag ik twijfelen?” Een andere oplossing kan zijn een mindfulnessoefening wanneer de twijfel toeslaat. Daarvoor kiezen we in de filosofische praktijk niet en daar hebben we een goede reden voor. Hoewel dit soort therapeutische of coachende aanpakken zinvol kunnen zijn, geven die geen inzicht in de vraag waar de bezoeker al heel lang mee rondloopt en waarmee hij niet verder komt.

    Door met die vraag naar huis te gaan wordt hij aangespoord om na te denken over zijn vertrouwde zekerheden en daar vragen bij te stellen. Zo voeden we onze bezoekers op in een vragende, filosofische denkhouding.

  • Wat is Verwondering? Betere vragen stellen

    Mijn filosofische praktijk heet niet toevallig De Verwondering. Mijn hele leven stel ik vragen over alles wat ik om mij heen zie of hoor. Ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit niet heb gedaan. Wat dat betreft ben ik het nieuwsgierige jongetje van 8 gebleven dat zich verwonderde over planten en dieren, de stenen die ik in de bergen verzamelde en de schelpen aan het strand. Daar zijn later kunst en wetenschap bij gekomen, de wetenschap waarin ik zelf actief werd en de kunsten die mij bij alles wat ik doe troosten en inspireren.

    In 2016 kwam mijn boek Verwondering uit, een aansporing om het onderwijs meer vorm te geven vanuit vragen dan vanuit kant-en-klare antwoorden zoals die in de boeken staan en die kinderen maar uit hun hoofd moeten leren. Behalve dat die antwoorden vaak verouderd zijn en veraf staan van de huidige stand van kennis, is het veel erger dat kinderen en jongeren op die manier niet leren zelfstandig en diep te denken.

    Het boek komt deels voort uit mijn eigen nieuwsgierigheid en fascinatie voor het ontdekken van nieuwe dingen, maar deels ook uit mijn frustratie over de situatie op veel van onze scholen. Opbrengstgericht onderwijs, leerwinst, toegevoegde waarde, Citotoetsen, scholenlijstjes, het zijn allemaal pogingen de kwaliteit van scholen en leraren te beheersen. Tegelijkertijd gaan al die pogingen voorbij aan waar het in het onderwijs om zou moeten gaan: de vorming van jonge mensen tot volwassen en autonome deelnemers aan de democratische maatschappij. Met dit boek wil ik eraan bijdragen dat op scholen meer en dieper wordt nagedacht vanuit nieuwsgierigheid en verwondering en dat we ons gaan realiseren dat vragen meestal interessanter zijn dan antwoorden.

    Hoewel in mijn boek het woord verwondering 17 keer voorkomt, leg ik het begrip verwondering nergens uit. Ik onderneem hierbij een poging duidelijk te maken wat verwondering is en daarna leg ik uit waarom het – zeker niet alleen in het onderwijs – belangrijk is.

    wat is het?

    In mijn boek stel ik verwondering losjes gelijk aan nieuwsgierigheid en overal vragen over stellen. Dat is niet nauwkeurig genoeg. Van Dale geeft voor nieuwsgierig: “(te) verlangend te weten”. Wikipedia zegt: “Nieuwsgierigheid is een natuurlijk onderzoekend gedrag dat voorkomt bij de mens en vele andere diersoorten, en is het emotionele aspect van levende wezens dat leidt tot verkenning, onderzoek, en leren. Met de term nieuwsgierigheid kan zowel het gedrag als ook de onderliggende emotie worden bedoeld.” Nieuwsgierigheid wordt niet altijd als een positieve eigenschap gezien. Over verwondering zegt het woordenboek “verbazing, bevreemding, verrassing”. Voor filosofen is verwondering meer dan dat en bovendien in mijn ogen een veel vruchtbaarder levenshouding dan nieuwsgierigheid of verbazing.

    Voor Plato was verwondering het begin van filosofie: ‘Want dat is nu juist de toestand van de filosoof, zich te verwonderen’, schreef Plato. ‘Er is geen ander begin en beginsel van de filosofie dan dat.’

    In zijn ‘Inleiding tot de Verwondering’ doet de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) een paar interessante uitspraken:

    Niets is zomaar wat het is, alles is anders, zo zou de verwondering als stelling kunnen worden geformuleerd.

    In de verwondering ervaren wij ons zelf op grond van een ontmoeting met een werkelijkheid.

    Het is een avontuur waarvan hij [de mens] de afloop niet kan voorzien, een oefening in de vrije val.

    Volgens die eerste uitspraak is verwondering een denkhouding die niets als vanzelfsprekend ervaart. Het is de kinderlijke blik op de wereld waardoor we onbevangen vragen kunnen stellen bij alles wat we zien, horen, voelen en ruiken. De tweede uitspraak zegt dat wij door ons te verwonderen iets leren over wie wij zijn in verhouding tot de wereld waarin wij leven. De derde uitspraak leert ons dat, wanneer we ons overgeven aan verwondering, we een avontuur aangaan waarvan de uitkomst ongewis is. Verhoeven heeft het over een crisis – het moment dat we ons verwonderen — die ons dwingt anders naar ons leven te kijken.

    niets is vanzelfsprekend

    Verwondering is daarmee de denkhouding die vanzelfsprekendheden radicaal afwijst, die ons niet alleen dwingt anders te gaan denken over de dingen waarover we ons verwonderen maar ook onze eigen positie te bevragen. We nemen afscheid van onze vertrouwde oude zekerheden en stellen daarvoor een vragende, filosofische denkhouding in de plaats. Wat betekent dat voor de filosofische praktijk?

    Het voorgaande was misschien wat vaag en theoretisch. Laat me het illustreren aan de hand van een gesprek in de filosofische praktijk. Het is enigszins fictief. Het gesprek heeft niet werkelijk zo plaatsgevonden, maar is een combinatie van meerdere gesprekken die ik heb gevoerd in de afgelopen jaren. In deze gesprekken onderzoeken we steeds begrippen die aanvankelijk vanzelfsprekend waren en die we kritisch bevragen. We ‘verwonderen’ ons over die begrippen.

    luiheid

    Een jongen van 16 komt bij me omdat hij op school niet goed presteert. Als hij zo doorgaat blijft hij zitten, terwijl hij veel beter zou kunnen. Hij is een voorbeeld van wat we een onderpresteerder noemen, iemand wiens schoolresultaten ver onder zijn niveau liggen. Laten we hem Tom noemen.
    We hebben het over de oorzaken van zijn onderpresteren. School boeit hem niet erg. Hij vindt de lessen saai en de schooldagen te lang. Hij stelt huiswerk maken tot het allerlaatst uit — als hij het al maakt — en noemt zichzelf ‘lui’. Op mijn vraag wat hij bedoelt met lui zegt hij:

    “Nou gewoon, dat je niks doet. Dat je nergens zin in hebt en daarom doe je niks.”

    “Zo gewoon is dat niet. Doe je nooit iets? Ben je altijd lui? Wat doe je naast school?”

    “Ik voetbal en ik speel gitaar.”

    “Train je vaak en oefen je met je gitaar?”

    “Ik speel in de selectie en we trainen drie keer in de week. In het weekend wedstrijden. Ik zit in een band en we oefenen twee avonden en in het weekend. Ik zit ook op gitaarles. Maar dat is mijn vrije tijd, niet school.”

    “Maar ben je dan lui, als je veel traint en met de band oefent? Zullen we eens bekijken wat ‘lui’ precies is?”

    We stellen al snel vast dat het begrip luiheid niet precies bij Tom past. Soms is hij lui, soms ook niet, ook al weten we nog steeds niet precies wat luiheid is. In het gesprek komt meermalen het begrip ‘vrijheid’ voorbij, vrije tijd, vrij om te doen waar je zin in hebt, zijn moeder die hem steeds maar aanspreekt over zijn huiswerk en hem niet vrij laat (“Mijn moeder zeurt altijd zo.”). We besluiten verder te gaan met ‘vrijheid’.

    vrijheid

    “Wat is vrijheid?”

    “Dat je kunt doen waar je zin in hebt. Dat je zelf kan beslissen wat je wilt doen.”

    “Is vrijheid dat je altijd kunt doen wat je wilt?”

    Dat blijkt ook weer niet zo te zijn. Tom bedenkt dat je ook rekening met anderen moet houden. Op het voetbalveld en in zijn band kan hij niet steeds maar doen wat hem invalt zonder rekening te houden met zijn teamgenoten of de andere bandleden.

    Aan het eind van het gesprek krijgt hij een briefje mee waarop zijn vraag staat: “Wat is vrijheid?” Met die vraag gaat hij de komende week aan het werk.

    verantwoordelijkheid

    Een week later komt hij terug. Hij heeft veel over zijn vraag nagedacht en af en toe wat opgeschreven. Het begrip vrijheid heeft bij Tom duidelijk veel losgemaakt. Hij wil vrij zijn, zelf bepalen wat goed voor hem is, zelf beslissingen nemen en zelf fouten kunnen maken.

    In de loop van dit volgende gesprek komen we erachter dat vrijheid meer is dan alleen maar kunnen doen wat je zelf wil. Vrijheid is niet onbegrensd. We hebben het begrip nog niet helemaal goed in de vingers als het begrip ‘verantwoordelijkheid’ opduikt. Na wat vragen van mijn kant komt hij tot de conclusie dat als je vrij bent je ook verantwoordelijk bent voor je eigen fouten. Vrijheid houdt ook in dat je verantwoordelijkheid neemt voor anderen. Denk aan het elftal waarin je speelt, of de band. De vraag die hij nu meeneemt naar huis is: “Kan vrijheid zonder verantwoordelijkheid?”

    Op ieder moment in deze gesprekken had ik bekende filosofen kunnen citeren over vrijheid, Plato over de vrije wil, Hegels gedachten over vrijheid, of Sartre: “De mens is gedoemd tot vrijheid.” Dat laatste citaat vind ik zelf mooi. Echter, het gaat niet om wat ik mooi vind maar om de gedachten van de bezoeker. Ik val hem dus niet lastig met oude denkers en laat hem zelf denken.

    denken door vragen te stellen

    We hebben gezien dat we in de gesprekken niets als vanzelfsprekend aannemen, niets is ‘gewoon’ wat het is: luiheid, vrijheid, verantwoordelijkheid. Het gaat steeds over de mens zelf die zich over deze begrippen verwondert, Tom in dit geval, en die leert al vragen stellend steeds beter zichzelf kennen. En tenslotte zijn deze gesprekken niet voorspelbaar. In volgende gesprekken kan het begrip ‘vrijheid’ verder worden onderzocht. Het kan ook de kant van ‘verantwoordelijkheid’ opgaan en weer verder leiden naar het begrip ‘volwassenheid’.

    Er zit geen plan achter, de practicus werkt niet volgens een protocol. De bezoeker heeft misschien wel een plan — Tom wil graag overgaan maar weet niet hoe hij het moet aanpakken. Naarmate zijn zelfkennis groeit is hij steeds beter in staat dat probleem zelf op te lossen. Maar de denkwijze die hij in de loop van de gesprekken heeft aangeleerd stijgt op de duur uit boven de oplossing van dit tijdelijke probleem.

    lezen

    Cornelis Verhoeven (1967). Inleiding tot de verwondering. Utrecht, Ambo. Ook online te lezen.