Categorie: gesprek

  • Onderpresteren

    Onderpresteren

    Hoewel ik al jaren onderpresteerders begeleid, blijf ik het een vervelend woord vinden: onderpresteren. Het suggereert dat je ergens onder zit, onder je niveau, lager dan het niveau van je leeftijdgenoten. Presteren is ook zo’n woord waar ik moeite mee heb. Onderpresteren suggereert – onterecht – dat je mislukt bent en dat is slecht voor je gevoel van eigenwaarde.

    Ik vind de vraag of je een onderpresteerder bent en op welk niveau je zou moeten presteren niet zo interessant. Als je bij mij komt, weet je dat zelf waarschijnlijk ook wel, en dat het niet lukt, maakt je misschien ongelukkig. Ik vind het veel interessanter om eerst maar eens te onderzoeken wat jij als de zin en het doel van je leven ziet. Zeker, ik kan je helpen slimmer te studeren – in minder tijd meer bereiken – zodat je meer tijd overhoudt voor de dingen die je belangrijk vindt. Dat komt nog wel, als jij daar behoefte aan hebt.

    Wat Wil Jij?

    Laten we bij het begin beginnen. Wat wil jij? Die vraag geef ik mijn bezoekers vaak mee op het afsprakenkaartje aan het eind van een gesprek, om daar tot het volgende gesprek over na te denken. Dat schrijf ik zo op: Wat Wil Ik? Daarmee geef ik aan dat die vraag gaat over drie begrippen. Wat. Welke dingen, welke relaties en welke waarden vind jij belangrijk? Wat wil je bereiken? Willen. Wat is jouw wil? Jouw wil in verhouding tot anderen, grenzen aan wat jij wilt. Ik: Jij als zelfstandig persoon. Jij in verhouding tot andere mensen en dingen.

    Over alle drie kun je nadenken en door dat te doen word je steeds meer bewust van jouw plaats tussen anderen mensen en in de wereld. Dat leidt dan tot de belangrijkste vraag: Wie ben ik? Wat is belangrijk in jouw leven? Wat verwacht je van je leven? Wat maakt je gelukkig en wat maakt je ongelukkig? Wat motiveert je (letterlijk: wat beweegt je)?

    Dat lijken vragen van een psycholoog of een therapeut. Elders op deze site schrijf ik dat ik geen psycholoog of therapeut ben. Die vragen zijn dan ook niet bedoeld als therapie, maar om jou aan het denken te zetten. In de eerste plaats over jezelf.

    In de loop van de gesprekken ga je steeds beter en helderder nadenken over de dingen waarmee je worstelt of die je dwarszitten. Daarmee groeit je zelfbewustzijn en je zelfvertrouwen. Dat helpt je om goede beslissingen te nemen en je koers te bepalen.

    Slimmer leren

    Als gezegd, ik vind ‘onderpresteren’ een ongelukkig woord. Je presteert namelijk al. Je hebt vaak al op allerlei manieren geprobeerd verstandig te studeren, niet meer uit te stellen, harder te werken. Maar ondanks alle goede voornemens lukt het maar niet.

    Het lijkt heel moeilijk om het anders aan te pakken, maar dat valt vaak nogal mee. Als je een duidelijk doel hebt, lukt het je om de knop om te draaien. Daarom beginnen we onze gesprekken dan ook over wie jij bent en wat jij wil. Niet over wat je ouders of je leraren willen. Ik ga jou ook niet vertellen wat je moet doen. Ik geef alleen advies en tips als jij er zelf om vraagt.

    Dit deel van de gesprekken is dan ook meer gericht op het oplossen van het probleem van uitstellen, onhandig plannen, onhandige leergewoonten en je niet kunnen concentreren. In een aantal gesprekken help ik je op weg om slimmer te leren. Mijn ervaring is dat de meeste mensen met die aanpak leren meer te bereiken in minder tijd en met minder inspanning. Je houdt meer tijd over naast school of studie. Je hebt minder stress voor toetsen en examens en kunt je beter ontspannen. Wie wil dat niet?

    Deze gesprekken zijn voor iedereen vanaf een jaar of 12, vmbo, havo, vwo, mbo, hbo en universiteit. Je hoeft geen moeilijke boeken te lezen, alleen maar zelf denken en dat kan iedereen.

  • Wat moet ik met de vragen van mijn kind?

    Wat moet ik met de vragen van mijn kind?

    “The important thing is not to stop questioning. Curiosity has its own reason for existence. One cannot help but be in awe when he contemplates the mysteries of eternity, of life, of the marvelous structure of reality. It is enough if one tries merely to comprehend a little of this mystery each day.

    Albert Einstein – “Old Man’s Advice to Youth: ‘Never Lose a Holy Curiosity.’” LIFE Magazine (2 May 1955) p. 64.

    Kinderen — en vooral heel slimme kinderen — kunnen eindeloos vragen stellen. Als ouders kun je je daar soms geen raad mee weten. Je zou willen dat het stopt, of in elk geval flink minder wordt. Dat zou heel jammer zijn. Vragen stellen is een voorwaarde om zelfstandig te denken. Op de meeste scholen wordt weinig ruimte gegeven aan de vragen waar kinderen mee komen. Het resultaat is dat het denken van kinderen wordt afgeremd. Dat is met name schadelijk voor hoogbegaafden, maar eigenlijk ieder kind heeft het nodig dat haar vragen serieus genomen worden.

    Mijn ervaring voor de klas en in mijn filosofische praktijk hebben mij geleerd hoe we wel met hun nieuwsgierigheid en verwondering kunnen omgaan. Hier een paar ideeën voor zowel ouders als leerkrachten en leraren.

    Op de Facebook pagina voor ouders van hoogbegaafde kinderen, Pharos hoogbegaafd, is een levendige discussie aan de gang die startte met de vraag:

    Wat doen jullie met alle vragen die ze afvuren? Ik heb een drieling van 11 die soms maar door blijven vragen. ‘Waarom zit er water in mijn beker?’ ‘Waarom regent het nu?’ ‘Waarom ben ik nu geboren en niet over 35 jaar?’ De ene vraag na de andere, zonder dat ik tijd heb om antwoord te geven en dan komt de volgende vraag weer.

    De reacties lopen uiteen van “Ik word er horendol van” tot “Geniet ervan.”

    Eén reactie zou kunnen zijn die vragen te ontmoedigen, om van het gevraag af te zijn. Bijvoorbeeld met antwoorden in de trant van: “Waarom? Omdat dat nou eenmaal zo is,” of “Ik laat veel vragen onbeantwoord.” Begrijpelijk. Je wilt als ouder ook wel eens rust aan je hoofd na een dag hard werken. Toch zou het jammer zijn als het daarbij blijft.

    Een ander soort reacties in deze discussie suggereert oplossingen die tegelijk recht doen aan de behoefte van de kinderen om vragen te stellen en de begrensde energie van ouders om al die vragen te beantwoorden.

    Laten we om te beginnen eens kijken welke functie vragen hebben en waarom kinderen vragen stellen. Vervolgens bekijken we hoe het onderwijs met vragen van kinderen omgaat. Tenslotte zetten we de mogelijkheden op een rijtje, waarbij kinderen het beste kunnen groeien.

    Verwondering

    Mensen onderscheiden zich van andere dieren niet alleen doordat ze kunnen leren – dat kunnen andere dieren ook – maar dat ze daarover kunnen nadenken. Een mensenkind kan net als een jonge chimpansee leren dat iets lekker is en iets anders vies, alleen het mensenkind kan vragen waarom dat zo isVoorzover wij nu weten – het werk van de Nederlandse onderzoeker van diergedrag Frans de Waal laat zien dat dieren veel dingen kunnen die we tot voor kort als exclusief menselijk beschouwden.. Mensen kunnen denken over het denken: niet alleen vragen wat iets is, maar ook vragen waarom iets zo is en wat iets betekent.

    Elders op deze website leg ik uit wat verwondering als denkhouding inhoudt. Voor nu is het voldoende dat verwondering een manier van denken is waarmee we bij alles vragen kunnen stellen: niets is vanzelfsprekend, niets is ‘gewoon’ wat het is. Dat is precies de denkhouding van (jonge) kinderen. Alles is nieuw en verwonderlijk. Overal kunnen ze vragen over stellen.

    Als we nu ook bedenken dat verwondering de manier van denken is die vooral bij wetenschappers en kunstenaars sterk ontwikkeld is, wordt duidelijk waarom het belangrijk is die vragende denkhouding niet kwijt te raken terwijl kinderen opgroeien naar volwassenheid. In mijn boek Verwondering laat ik zien dat goede vragen stellen een kunst is die alle mensen – van automonteur, verpleegkundige tot architect of neurochirurg – verder brengt in hun werk en hun leven.

    Verwondering en goede vragen stellen helpen ons, volwassen wereldburgers, om zelfstandig te kunnen denken over ingewikkelde problemen waarmee onze maatschappij wordt geconfronteerd. Dat maakt het belangrijk om vragen van kinderen en jongeren een goede plaats te geven in de opvoeding.

    Vragen van kinderen

    Vanaf het moment dat ze kunnen praten stellen bijna alle kinderen vragen. Dat heeft een goede reden. Kinderen proberen voortdurend de omgeving te begrijpen waarin ze leven, niet alleen de fysieke omgeving, maar ook de sociale omgeving, zoals relaties met ouders, broertjes en zusjes, vriendjes. Veel van dat soort elementaire vragen kunnen ouders niet beantwoorden. Die moeten kinderen zelf ondervinden. Wanneer ze die vragen niet stellen ontwikkelen ze zich niet voldoende.

    Terwijl voor alle kinderen vragen stellen een noodzakelijk element is in hun ontwikkeling, geldt dat nog meer voor (hoog)begaafde kinderen. Die stellen vaak diepgaande vragen over het leven en het universum, jaren voordat hun leeftijdsgenoten daar aan toe zijn. Soms zijn dat vragen waar ze zelfs overstuur van kunnen raken. Dat maakt het voor ouders niet eenvoudiger.

    Dat eindeloze vragen stellen kan verstaan worden als een roep om aandacht of lastig gedrag. Hoewel dat soms het geval is, gaat het meestal om oprechte nieuwsgierigheid en verwondering. Het is dan belangrijk dat we ons afvragen wat het kind bedoelt met die vragen. En ook als het gaat om lastig gedrag is het verstandig ons af te vragen waarom het kind zich zo gedraagt. Een kind is nooit ‘zomaar’, ‘gewoon’ lastig. Dat heeft altijd een reden.

    Het is belangrijk dat we verwondering bij kinderen en jongeren herkennen en niet in de kiem smoren. Dwars denken, nee zeggen, overal vragen bij stellen zijn geen kenmerken van onvolwassen gedrag, dat we kunnen afdoen als een stadium waar ze overheen groeien, maar pogingen tot het ontwikkelen van een eigen identiteit en autonomie. Wanneer we dat gedrag corrigeren, lopen we het risico volwassenwording juist te belemmeren.

    Antwoorden

    Goede vragen hebben zelden één antwoord. Vaak hebben ze meerdere antwoorden die tegenstrijdig lijken en meer vragen oproepen. Dat is op het eerste gezicht heel onbevredigend. ‘Je wilt toch een antwoord op je vraag?’ Soms wel, ja. Maar de nieuwe vragen die voortkomen uit echt interessante vragen brengen ons denken juist verder. Onderweg vinden we wel antwoorden, maar die zijn zelden definitief.

    Er zijn verschillende redenen waarom mensen vaak moeite hebben met verwondering. Een daarvan is, naar mijn overtuiging, de manier waarop we ons onderwijs inrichten. Wij leren kinderen al vroeg dat ze op de vragen die wij aan hen stellen, de goede antwoorden moeten geven. Het gaat daarbij niet om vragen die de kinderen zelf stellen, maar de vragen van de leerkracht of de vragen in het boek en de toets. Zo schepen we kinderen op met dode kennis die zich niet meer ontwikkelt en die ze maar uit hun hoofd moeten leren.

    De conclusie is dan ook dat we kinderen die met veel vragen komen niet alleen maar antwoorden moeten geven, maar hen stimuleren door te vragen. Op de vraag: ‘Wat is elektriciteit?’ is het niet voldoende te antwoorden: ‘Dat zijn bewegende electronen.’ Dat zegt een kind niets en, vermoedelijk, de meeste volwassenen ook niet. De volgende vraag is immers: “Wat is een electron?’ Die vraag is niet zomaar te beantwoorden. Het is in elk geval niet een klein bolletje dat om een atoomkern draait, zoals nog vaak gedacht wordt. We denken dat we weten wat elektriciteit is, maar dat is een vergissing. Tijd voor verwondervragen.

    In plaats van een antwoord geven kun je die vraag beter met je kind samen onderzoeken. Er zijn heel veel leuke proefjes met elektriciteit, waarover je weer talloze nieuwe vragen kunt stellen. Zo kun je samen al heel veel leren over elektriciteit zonder meteen een definitief antwoord op de vraag te hebben wat elektriciteit is.

    Opvoeding en onderwijs

    Helaas is er op de meeste scholen weinig ruimte voor de vragen waar kinderen mee aan komen zetten. Een van mijn grote zorgen over het onderwijs is dan ook dat, naarmate kinderen langer op school zitten, ze hun aanvankelijke nieuwsgierigheid en verbazing over de wereld om hen heen kwijtraken, met als eindstation het cliché van de onderuitgezakte, ongeïnteresseerde, consumerende tiener.

    Meer nog dan ouders weten leraren vaak geen raad met al die vragen. De lessen moeten doorgaan, er komt een toets aan, het boek moet uit, andere kinderen vragen aandacht. Allemaal heel begrijpelijk, maar niet goed voor de ontwikkeling van kinderen.

    Juist wanneer we onze leerlingen stimuleren zelf mooie vragen te stellen, leren we hen dat kennis voortdurend in ontwikkeling is. Dat maakt het interessant en motiveert hen om te leren. In mijn boek Verwondering geef ik allerlei manieren aan om kinderen goede vragen te laten stellen en die vragen verder te onderzoeken.

    Wat kun je doen?

    Zoals gezegd, we doen er goed aan de vragen van kinderen zoveel mogelijk serieus te nemen. Daarbij geldt uiteraard: er is een tijd en plaats voor alles. Ieder kind moet leren dat het niet het middelpunt van de wereld is. Dat is heel moeilijk als het nog klein is. Dan moeten behoeften vaak direct worden bevredigd – eten, drinken, een schone luier, troost, aanraking.

    Wanneer ze wat ouder zijn kunnen we hen leren hun behoeften uit te stellen. Dat geldt ook voor hun vragen. Als vader en moeder met elkaar in gesprek zijn of met iets ander bezig zijn, mogen ze niet storen.

    Kies de momenten op de dag waarop je tijd hebt om met hun vragen aan de slag te gaan. Wanneer je samen eet is een mooie tijd om elkaar vragen te stellen. Ik heb zelf mooie herinneringen aan gesprekken onder het eten over letterlijk alles wat mij en mijn familie interesseerde. Met mijn kinderen heb ik dat ook zo gedaan. Zoiets schept een hechte band.

    In het weekend en in vakanties is er ook vaak tijd om allerlei vragen te onderzoeken. Let wel: onderzoeken is niet hetzelfde als opzoeken en beantwoorden. Het is veel interessanter om samen uit te zoeken waar een ogenschijnlijk simpele vraag toe leidt.

    Een mooie manier om vragen uit te stellen naar een geschikt tijdstip is het bijhouden van een vragendagboek. Moedig ze aan daarin al hun vragen op te schrijven. Dat werkt het beste als ze over een onderwerp zoveel mogelijk vragen noteren. Bijvoorbeeld de vraag: ‘Hoe ziet de wereld eruit zonder dampkring?’ is een heel interessante vraag die weer tot tientallen andere vragen kan leiden, zoals: “Wat is de dampkring?’ ‘Waaruit bestaat de dampkring?’ ‘Wat gebeurt er in de dampkring?’ ‘Wie (planten, dieren) hebben de dampkring nodig?’ Daaruit kunnen ze één mooie of meest interessante vraag kiezen, die je samen kunt onderzoeken. Veel succesvolle wetenschappers en kunstenaars houden ook zo’n vragendagboek bij.

    Sommige vragen, met name levensvragen, lenen zich niet goed voor proefjes zoals bij elektriciteit. Voor zulke vragen zijn filosofische gesprekken en gedachte-experimenten het meest geschikt. Dat is minder ingewikkeld dan het lijkt. Neem het volgende voorbeeld.

    De poes is dood. Dochter vraagt: “Wat is dood?” Dan kun je zeggen: “Poes leeft niet meer,” maar dat is natuurlijk geen bevredigend antwoord. Je kunt je kind vragen: “Wat kon de poes gisteren, toen ze nog leefde?” Dan komen er antwoorden als: lopen, springen, spinnen, miauwen, enzovoort.

    Afhankelijk van de leeftijd van het kind kun je samen nieuwe vragen stellen, zoals: “Wat had poes nodig om elke dag te kunnen bewegen en geluid te maken?” Dan gaat het al snel over eten en drinken en als een poes dat niet meer goed kan, wordt ze ziek en stopt uiteindelijk met bewegen en ademhalen. Dan is ze dood. De vraag wat dood precies is heb je daarmee niet beantwoord, maar dat is geen wonder als je bedenkt dat biologen en medici daar ook geen duidelijk antwoord op hebben.

    Ten slotte

    Wanneer je met je kinderen vragen onderzoekt, ben je aan het filosoferen. Je zult al snel merken dat dat niet alleen leuk is, maar makkelijker dan je eerst misschien dacht. Voor inspiratie over filosoferen met kinderen kun je terecht op de site van Ouders van Nu, bij Filosofiejuf waar ook materiaal besteld kan worden, of op de site Filosoferen met hoogbegaafde kinderen van wijleren.nl.

    In mijn filosofische praktijk kunnen jongeren en hun ouders terecht voor een individueel gesprek. Je kunt hier een afspraak maken.

  • Keuzes en Idealen

    Keuzes en Idealen

    Tijdens de Nacht van de Filosofie in Amsterdam (30 maart) ontving ik met acht collega-practici bezoekers voor een kort kennismakingsgesprek. Ik had twee interessante gesprekken met jonge mensen die een voorbeeld zijn voor het soort dilemma’s dat ik in mijn spreekkamer tegenkom en voor de manier waarop ik die met mijn cliënten onderzoek. Ik geef de gesprekken hieronder weer, waarbij ik om wille van de privacy details heb veranderd.

    Het eerste gesprek ging over onvrede over de inhoud van een studie. Een filosofiestudent kwam bij mij aan tafel zitten en vertelde dat hij die studie had gekozen om meer van zichzelf en de wereld te kunnen begrijpen. Hij zat vlak voor zijn bachelorexamen en begon zich af te vragen of hij de juiste keuze had gedaan. De studie behandelt 2000 jaar filosofen en stromingen — heel interessant — maar had hem niet geholpen zichzelf beter te leren kennen.

    In de loop van ons gesprek maakte hij duidelijk vooral praktisch met filosofie bezig te willen zijn. Nadenken over vragen en daarmee dieper doordringen tot de kern. Hij zou dat het liefste met jongeren willen doen. Hij vroeg zich in de loop van het gesprek af of die studie wel opleidde tot filosoferen en dat werd dan ook de vraag die ik hem meegaf om verder over na te denken: “Is dit nog filosofie?” Hij dankte me voor die vraag en verzekerde me dat hij daar wel een tijd mee verder kon.

    Dit is typisch zo’n vraag die in onze filosofische spreekkamers regelmatig voorbij komt. “Is X wel X?” Iets wordt X genoemd, maar is het wat de naam aangeeft? In dit voorbeeld: Is de studie filosofie hetzelfde als filosoferen?

    Een ander voorbeeld uit mijn praktijk: “Is helpen nog helpen als je daarmee ook je eigen belang dient?” Die kwam van iemand die zich had aangesloten bij een groep vrijwilligers die zich bezighield met de opvang van asielzoekers. Zij had de indruk dat sommige leden van die groep vooral druk bezig waren met zichzelf en hoe goed zij voor de wereld waren.

    Bij dit soort problemen helpt het om te onderzoeken wat begrippen als ‘filosofie’ of ‘helpen’ precies inhouden. Pas dan kun je nadenken over wat een goede keuze is: stoppen met de filosofiestudie en je op een meer praktische manier met filosofie bezighouden, of op zoek gaan naar een groep vrijwilligers die ‘echt helpen’. Zo’n onderzoek vergt meestal meerdere sessies en dan blijkt het oorspronkelijke probleem over te gaan in een meer fundamentele, onderliggende vraag, zoals “Wat wil ik?”

    idealistisch of realistisch

    Bij het tweede gesprek die avond moest ik mij als practicus inhouden om niet een goedbedoeld advies te geven. Hier ging het om een student die medicijnen was gaan studeren met het doel om iets voor de wereld te betekenen, het verschil te maken. Van studiegenoten en vrienden kreeg hij regelmatig te horen dat hij naïef en idealistisch was en dat hij realistisch zou moeten zijn. Dat was heel vervelend omdat hij daardoor ging twijfelen of wat hij wilde wel mogelijk was en of hij in zijn eentje in staat zou zijn om de wereld te veranderen.

    Dat is een interessante tegenstelling die de moeite waard is om verder te worden onderzocht, die tussen idealisme en realisme. Ook dit is een probleem dat meerdere sessies nodig heeft om helemaal uitgediept te worden. In eerste instantie gaat het om de twijfel die de bezoeker voelt bij de confrontatie van zijn eigen idealen met het realisme van zijn vrienden. Daarbij onderzoeken we vragen als: “Wat is ‘realisme’?” “Wat is idealisme?” en “Wat is ‘een verschil maken’?”

    De vraag waarmee deze bezoeker wegging was: “Wat kan ik veranderen?”

    Ondertussen wilde ik steeds zeggen: “Trek je niets van die gasten aan! Het zijn saaie en fantasieloze mensen. De wereld heeft jouw soort idealisme hard nodig.” Niet alleen is zo’n advies misplaatst — immers waar haal ik de pretentie vandaan om te weten wat goed is voor mijn bezoeker? — de ervaring leert dat adviezen niet, of maar heel even, werken. Het is mijn mening tegenover andere.

    Wat wel werkt is als de bezoeker de vragen, waarmee hij of zij worstelt, grondig onderzoekt. Het aardige was dat hij zelf al opperde dat zijn studiegenoten weinig creatief waren. Het zou dan ook een betrekkelijk kleine stap zijn naar een onderzoek van de vraag over hun vermeende realisme.

  • Plato, geen pillen

    Plato, geen pillen

    De filosofische praktijk biedt geen therapie, schrijf ik elders op deze site, maar filosofische gesprekken kunnen wel therapeutisch werken. Therapie, oplossing van problemen en antwoorden op vragen zijn geen doelen die ik nastreef, maar kunnen een welkome bijwerking zijn van wat we in de spreekkamer doen. Mijn doel gaat veel verder. Ik wil mijn bezoekers helpen een filosofische denkhouding aan te nemen waarmee ze de problemen in hun leven zelfstandig de baas kunnen worden.

    In zijn filosofische zelfhulpboek Plato, Not Prozac!: Applying Eternal Wisdom to Everyday Problems gaat de Amerikaanse filosoof Lou Marinoff net weer anders te werk. Terwijl hij steeds benadrukt zich niet af te zetten tegen psychologen en psychiaters, doet hij dat juist wel – wat gezien de titel van zijn boek niet zo verwonderlijk is. Bij zijn methode volgt de cliënt vijf stappen, die hij het PEACE proces noemt: ‘problem, emotion, analysis, contemplation, and equilibrium‘. Die stappen kan de cliënt in de spreekkamer van Dr. Marinoff zetten, maar ook zelfstandig, aan de hand van zijn boek. Het is best een aardig boek, maar het is niet de manier waarop ik werk.

    Het wezenlijke verschil tussen de PEACE aanpak (en andere zelfhulpmethoden) en mijn filosofische praktijk (en die van mijn Gildecollega’s) is dat ik met mijn bezoeker niet werk aan de oplossing van een probleem. Marinoff past ‘eeuwige wijsheid’ toe op ‘alledaagse problemen’ en hij lost daarmee, volgens zijn eigen zeggen, de problemen van zijn cliënten sneller en daardoor goedkoper op dan psychotherapeuten. In sommige gevallen lukt dat zelfs in één sessie. Heel mooi, maar ik vraag me af of die cliënten daarbij echt iets geleerd hebben en bij een volgend probleem niet weer bij hem moeten aankloppen.

    Net als therapeuten en coaches heeft Marinoff een agenda. Hij werkt in de loop van een of meer sessies toe naar de oplossing van een probleem. Vanuit het oogpunt van de cliënt is dat begrijpelijk. Die stapt immers niet voor niets een filosofische praktijk binnen. Ik maak mijn bezoekers bij het kennismakingsgesprek meteen duidelijk dat we zo niet gaan werken. Als het om een directe oplossing gaat zijn ze beter af bij een therapeut of een coach.

    Vaak hebben ze die weg al bewandeld voor ze bij mij komen. Ze blijven zitten met vragen waar ze niet uitkomen en hun gedachten blijven in rondjes draaien. Met die vragen gaan we aan het werk, of liever gezegd, daarmee gaat de bezoeker aan het werk. Want ik heb geen antwoorden of oplossingen en als we die al vinden is dat helemaal het resultaat van het denkwerk dat de bezoeker verricht.

    Vincent

    img_0990
    Tahitiaanse vrouw door Paul Gauguin (1848 – 1903).

    Het beste kan ik het verschil in aanpak illustreren aan de hand van een casus uit het boek van Marinoff. Vincent werkte als tekstschrijver bij een bedrijf. Een van zijn vrouwelijke collega’s had bij de baas een klacht wegens sexuele intimidatie ingediend. Zij had zich gestoord aan een reproductie van een schilderij van Tahitiaanse vrouwen door Paul Gauguin dat in Vincents werkkamer aan de muur hing. Zijn chef gaf de collega gelijk en gaf hem de keus tussen het schilderij weghalen of ontslag. Hij besloot het niet op ontslag te laten aankomen, maar na verloop van tijd voelde hij een steeds sterkere woede en een gevoel van verraad. Zijn oplossing, geen ontslag nemen en het schilderij verwijderen was waarschijnlijk de beste oplossing maar het gevoel van onrecht bleef.

    Marinoff werkte met Vincent aan het besef dat het hier niet ging om een onrecht dat hem persoonlijk betrof maar om een systeem dat nu eenmaal zo werkt. Zowel zijn gekwetste collega als zijn chef waren onderdeel van dat systeem waarbij geen vragen werden gesteld. Uiteindelijk kon Vincent weer naar zijn werk gaan zonder woede of wrok ten opzichte van zijn collega of zijn chef. Als laatste suggereerde Marinoff aan zijn bezoeker zijn collega een lijst met schilderijen voor te leggen waaruit zij een kon kiezen dat haar niet zou kwetsen als hij dat aan de muur van zijn kamer zou hangen. Op die manier was iedereen tevreden.

    Marinoff raadt veel van zijn cliënten aan filosofische boeken te lezen die een antwoord geven op de vragen waarmee zij rondlopen. Al met al zie ik niet in wat er filosofisch is aan deze aanpak, behalve dat er geregeld oude filosofen worden geciteerd, Lao Tse, Boeddha, Socrates, Heidegger enzovoort. De bezoekers worden niet zelf aan het denken gezet en ik vraag me dan ook af wat ze leren. Geen misverstand, dit is een voorbeeld van prima coaching. De cliënt gaat tevreden de deur uit met een oplossing voor zijn probleem. Maar filosoferen is wat anders.

    emanciperen

    De aanpak in mijn praktijk is, zoals gezegd, nogal verschillend. Wat mij betreft mogen mijn bezoekers zoveel filosofen lezen als zij willen, maar verwacht er niet teveel van. Zelf denken, zelf vragen stellen bij het probleem waarmee je worstelt is iets anders dan antwoorden vinden in oude boeken.

    Een ander verschil is dat we in mijn praktijk niet toewerken naar een oplossing van het probleem, naar troost of tevredenheid. Ik heb geen stappenplan, zoals Marinoffs PEACE en draag ook geen oplossingen aan, zoals de suggestie aan Vincent om zijn collega te laten kiezen uit een lijst voor haar acceptabele schilderijen. Niet dat mijn bezoekers nooit de deur uitgaan zonder oplossingen, maar die bedenken ze, als dat nodig is, zelf en intussen hebben ze veel meer bereikt, namelijk een filosofische denkhouding. Dat maakt hen op de duur zelfstandig en onafhankelijk van welke hulpverlening ook. Oplossingen en antwoorden zijn maar beperkt houdbaar. Vragen behouden hun waarde. Die kun je blijven stellen en leveren steeds weer nieuwe inzichten op.

  • Plato, geen pillen. Filofie of therapie

    Plato, geen pillen. Filofie of therapie

    De filosofische praktijk biedt geen therapie, schrijf ik elders op deze site, maar filosofische gesprekken kunnen wel therapeutisch werken. Therapie, oplossing van problemen en antwoorden op vragen zijn geen doelen die ik nastreef, maar kunnen een welkome bijwerking zijn van wat we in de spreekkamer doen. Mijn doel gaat veel verder. Ik wil mijn bezoekers helpen een filosofische denkhouding aan te nemen waarmee ze de problemen in hun leven zelfstandig de baas kunnen worden.

    Plato not Prozac. Filosofie geen therapie. Filosofische praktijkIn zijn filosofische zelfhulpboek Plato, Not Prozac!: Applying Eternal Wisdom to Everyday Problems gaat de Amerikaanse filosoof Lou Marinoff net weer anders te werk. Terwijl hij steeds benadrukt zich niet af te zetten tegen psychologen en psychiaters, doet hij dat juist wel – wat gezien de titel van zijn boek niet zo verwonderlijk is. Bij zijn methode volgt de cliënt vijf stappen, die hij het PEACE proces noemt: ‘problem, emotion, analysis, contemplation, and equilibrium‘. Die stappen kan de cliënt in de spreekkamer van Dr. Marinoff zetten, maar ook zelfstandig, aan de hand van zijn boek. Het is best een aardig boek, maar het is niet de manier waarop ik werk.

    eeuwige wijsheid

    Het wezenlijke verschil tussen de PEACE aanpak (en andere zelfhulpmethoden) en mijn filosofische praktijk (en die van mijn Gildecollega’s) is dat ik met mijn bezoeker niet werk aan de oplossing van een probleem. Marinoff past ‘eeuwige wijsheid’ toe op ‘alledaagse problemen’ en hij lost daarmee, volgens zijn eigen zeggen, de problemen van zijn cliënten sneller en daardoor goedkoper op dan psychotherapeuten. In sommige gevallen lukt dat zelfs in één sessie. Heel mooi, maar ik vraag me af of die cliënten daarbij echt iets geleerd hebben en bij een volgend probleem niet weer bij hem moeten aankloppen.

    Net als therapeuten en coaches heeft Marinoff een agenda. Hij werkt in de loop van een of meer sessies toe naar de oplossing van een probleem. Vanuit het oogpunt van de cliënt is dat begrijpelijk. Die stapt immers niet voor niets een filosofische praktijk binnen. Ik maak mijn bezoekers bij het kennismakingsgesprek meteen duidelijk dat we zo niet gaan werken. Als het om een directe oplossing gaat zijn ze beter af bij een therapeut of een coach.

    Vaak hebben ze die weg al bewandeld voor ze bij mij komen. Ze blijven zitten met vragen waar ze niet uitkomen en hun gedachten blijven in rondjes draaien. Met die vragen gaan we aan het werk, of liever gezegd, daarmee gaat de bezoeker aan het werk. Want ik heb geen antwoorden of oplossingen en als we die al vinden is dat helemaal het resultaat van het denkwerk dat de bezoeker verricht.

    Vincent

    img_0990
    Tahitiaanse vrouw door Paul Gauguin (1848 – 1903).

    Het beste kan ik het verschil in aanpak illustreren aan de hand van een casus uit het boek van Marinoff. Vincent werkte als tekstschrijver bij een bedrijf. Een van zijn vrouwelijke collega’s had bij de baas een klacht wegens sexuele intimidatie ingediend. Zij had zich gestoord aan een reproductie van een schilderij van Tahitiaanse vrouwen door Paul Gauguin dat in Vincents werkkamer aan de muur hing. Zijn chef gaf de collega gelijk en gaf hem de keus tussen het schilderij weghalen of ontslag. Hij besloot het niet op ontslag te laten aankomen, maar na verloop van tijd voelde hij een steeds sterkere woede en een gevoel van verraad. Zijn oplossing, geen ontslag nemen en het schilderij verwijderen was waarschijnlijk de beste oplossing maar het gevoel van onrecht bleef.

    Marinoff werkte met Vincent aan het besef dat het hier niet ging om een onrecht dat hem persoonlijk betrof maar om een systeem dat nu eenmaal zo werkt. Zowel zijn gekwetste collega als zijn chef waren onderdeel van dat systeem waarbij geen vragen werden gesteld. Uiteindelijk kon Vincent weer naar zijn werk gaan zonder woede of wrok ten opzichte van zijn collega of zijn chef. Als laatste suggereerde Marinoff aan zijn bezoeker zijn collega een lijst met schilderijen voor te leggen waaruit zij een kon kiezen dat haar niet zou kwetsen als hij dat aan de muur van zijn kamer zou hangen. Op die manier was iedereen tevreden.

    Marinoff raadt veel van zijn cliënten aan filosofische boeken te lezen die een antwoord geven op de vragen waarmee zij rondlopen. Al met al zie ik niet in wat er filosofisch is aan deze aanpak, behalve dat er geregeld oude filosofen worden geciteerd, Lao Tse, Boeddha, Socrates, Heidegger enzovoort. De bezoekers worden niet zelf aan het denken gezet en ik vraag me dan ook af wat ze leren. Geen misverstand, dit is een voorbeeld van prima coaching. De cliënt gaat tevreden de deur uit met een oplossing voor zijn probleem. Maar filosoferen is wat anders.

    emanciperen

    De aanpak in mijn praktijk is, zoals gezegd, nogal verschillend. Wat mij betreft mogen mijn bezoekers zoveel filosofen lezen als zij willen, maar verwacht er niet teveel van. Zelf denken, zelf vragen stellen bij het probleem waarmee je worstelt is iets anders dan antwoorden vinden in oude boeken.

    Een ander verschil is dat we in mijn praktijk niet toewerken naar een oplossing van het probleem, naar troost of tevredenheid. Ik heb geen stappenplan, zoals Marinoffs PEACE en draag ook geen oplossingen aan, zoals de suggestie aan Vincent om zijn collega te laten kiezen uit een lijst voor haar acceptabele schilderijen. Niet dat mijn bezoekers nooit de deur uitgaan zonder oplossingen, maar die bedenken ze, als dat nodig is, zelf en intussen hebben ze veel meer bereikt, namelijk een filosofische denkhouding. Dat maakt hen op de duur zelfstandig en onafhankelijk van welke hulpverlening ook. Oplossingen en antwoorden zijn maar beperkt houdbaar. Vragen behouden hun waarde. Die kun je blijven stellen en leveren steeds weer nieuwe inzichten op.